Het gebruiksmodel – een oplossing voor het verkeerde probleem?

Ik kom tot de conclusie dat gebruiksmodelrechtelijke bescherming alleen gerechtvaardigd lijkt voor zover daarvoor de octrooirechtelijke ondergrens van een niet voor de hand liggend onderdeel van een product of werkwijze gehanteerd wordt. Beneden die ondergrens ontbreekt een juridische rechtvaardigingsgrond voor het toekennen van een exclusief recht en lijkt aangenomen te mogen worden dat een dergelijk recht per saldo innovatieverstikkend uitpakt. Daarmee dringt zich vervolgens de tweede conclusie op die inhoudt dat voor dergelijke niet voor de hand liggende technische vindingen alleen het octrooirechtelijke regime voorhanden is en het voor Nederland als TRIPs-land niet mogelijk is daar allerlei afwijkende, speciale beschermingsvormen te introduceren. Het lijkt me dat het een aansporing zou moeten zijn om nationale rariteiten binnen de Europese Unie ten grave te dragen om zodoende voor technologische innovaties binnen de EU een gelijk en eenvoudig in kaart te brengen speelveld te hebben, zonder dat men bedacht hoeft te zijn op allerhande van lidstaat tot lidstaat verschillende ‘bananenschillen’.

Artikel BIE 2023, p. 18-21

Octrooi vereist een effectieve oplossing van een probleem

Noot AA 2022, p. 796-801

Noot bij HR 25 februari 2022 in Philips v Wiko en (Philips v Asus. In deze noot staan we stil bij twee arresten van de Hoge Raad in procedures tegen respectievelijk Wiko en Asus waarin het cassatieberoep tegen de nietigverklaring van één van de Philips-octrooien (EP 659) wordt verworpen. Deze arresten gaan over de nietigheid van het SEP-octrooi EP 659 en daar gaat deze noot dus over, waarbij we ook stilstaan bij de impact van technische standaarden op octrooistrategieën.

IE-registerperikelen bij merken, modellen en octrooien

Eén van de voordelen die registers voor merken, modellen en octrooien beogen te bieden is dat het voor derden na te gaan is (a) of er sprake is van een merkrecht, modelrecht of octrooi en (b) wie de rechthebbende is. Deze beoogde registerduidelijkheid dient echter niet verward te worden met registerzekerheid. Dat is ten eerste niet het geval omdat het feit dat sprake is van een ingeschreven merk, model of octrooi niet zegt dat dit merk, model of octrooi rechtsgeldig is. De inschrijving in het register beschermt een merk, model of octrooi niet tegen nietigheidsclaims. Van registerzekerheid is ook geen sprake omdat het feit dat iemand is ingeschreven in het register als rechthebbende of pandhouder niet betekent dat dat dit ook inderdaad het geval is. De beheerder van het register controleert enkel op een aantal formaliteiten maar is lijdelijk voor wat betreft de rechtsgeldigheid van een door iemand ingediende aanvrage of een ingeschreven overdracht of verpanding. Voor licenties leert de rechtspraak dat inschrijving niet steeds noodzakelijk is om die te kunnen tegenwerpen aan een derde, zoals een inbreukmaker. Maar geldt dat ook wanneer de licentie moet worden tegengeworpen aan de curator van de licentiegever? Aan de hand van een aantal vraagpunten proberen wij helder te maken wat het register wel en niet duidelijk maakt en wat wijs beleid kan zijn bij het beheer van een IE-portefeuille

tekst IE-registerperikelen in BjB 2022 (met N.F. de Bruin

Registerwijsheden voor merken en modellen

De regel dat de inschrijving van een overdracht, licentie of verpanding van een merk- of modelrecht niet rechtscheppend is, maar alleen nodig is om die overdracht, licentie of verpanding aan derden te kunnen tegengeworpen, geldt zowel voor merken als modellen en zowel naar Benelux als naar EU recht. Als we dan nog in ogenschouw nemen dat zowel het Benelux-Gerechtshof als het Hof van Justitie van de Europese Unie geoordeeld hebben dat ook een niet-ingeschreven licentienemer tegen een inbreukmaker kan optreden, kan de vraag rijzen of inschrijving van een overdracht, licentie of verpanding nu wel zo nodig is. Daarbij speelt met name dat het bestaan van licenties of pandrechten niet steeds iets is wat de merk- of modelhouder aan de grote klok wil handen en de kosten van inschrijving ook in de papieren kunnen gaan lopen wanneer het een groot aantal inschrijvingen of meerdere jurisdicties betreft. Het is dan ook geen uitzondering dat een bank-/pandhouder in de praktijk vooralsnog afziet van inschrijving van een pandrecht, maar wel het recht behoudt die verpanding alsnog in te schrijven, wat met name aan de orde zal zijn in het zicht van een naderend faillissement. Is dit wijs beleid of niet? Bij die vraag en de vraag wat er verder aan goederenrechtelijke perikelen spelen rond registerinschrijvingen staan we in dit artikel stil om daarna met voortgeschreden inzicht verder te kunnen gaan.

Tekst artikel BMM Bulletin 2022


De onbepaaldheid van het bepaaldheidsvereiste: ING v de Curator c.s. en Lira v Ziggo c.s. in perspectief geplaatst

Voor de overdracht van een goed – zoals een intellectueel eigendomsrecht – is op grond van artikel 3:84 lid 1 BW vereist een “levering krachtens geldige titel, verricht door hem die bevoegd is over het goed te beschikken”. Lid 2 voegt daar aan toe dat dit goed bij de titel “met voldoende bepaaldheid” omschreven moet zijn. Dit zogeheten bepaaldheidsvereiste geldt op grond van de schakelbepaling van artikel 3:98 BW ook voor de vestiging van een pandrecht op dat goed. Het bepaaldheidsvereiste heeft in de loop der jaren voor de nodige rechtspraak en commentaren daarop gezorgd, waardoor je zou verwachten dat bepaald duidelijk is wat het bepaaldheidsvereiste inhoudt. Die schijn bedriegt echter enigszins, zoals blijkt uit de overwegingen van de Hoge Raad in het arrest van 3 april 2020 in de zaak ING v de curator c.s. en – vreemd genoeg – uit het stilzwijgen van diezelfde Hoge Raad in het arrest van 2 oktober 2020 in de zaak Lira v Ziggo c.s.

Noot AA 2021, p. 284-291

Resolution v Shionogi: met gezichtspunten zonder uitgangspunten wordt rechtszekerheid een wassen neus

HR, 8 juni 2018, ECLI:NL:GHDHA:2016:339 (Resolution v Shionogi) (conclusie A-G G.R.B. van Peursem), raadsheren: E.J. Numann, C.A. Streefkerk, G. de Groot, M.V. Polak en C.E. du Perron

Noot AA 2019, p. 492- 498

 Inleiding

De Hoge Raad grijpt deze octrooizaak aan om – daartoe aangespoord door Advocaat-Generaal Van Peursem – duidelijk te maken dat de in het arrest van 29 maart 2002 in de zaak Van Bentum v Kool[1] geformuleerde ‘afstandsleer’ niet langer geldend recht is. Duidelijkheid is goed voor de rechtszekerheid dus dat valt alleen maar toe te juichen. De mate waarin de Hoge Raad die duidelijkheid verschaft valt bij nader inzien echter tegen. Met name de door de Hoge Raad in dit arrest ook weer omarmde ‘gezichtspuntenleer’ roept bij nader inzien de nodige onduidelijkheden op. De vraag rijst of die gezichtspuntenleer ‘de stand van het octrooirecht’ wel verrijkt, zoals een geoctrooieerde uitvinding geacht wordt ‘de stand van de techniek’ te verrijken. […].

Om rechtszekerheid niet een illusie te laten zijn, mag een octrooiconclusie niet – in de woorden van Justice Bradley in het arrest White v Dunbar van de Amerikaanse Supreme Court uit 1886 – gezien worden als “a nose of wax, which may be turned and twisted in any direction”. De door de Hoge Raad ook in dit arrest weer verder omarmde ‘gezichtspuntenleer’ – waarbij een scala aan gezichtspunten voor de uitleg van een conclusie gehanteerd kunnen worden, zonder nader te specificeren wanneer welk gezichtspunt met welke wegingsfactor gebruikt kan worden – lijkt het gevaar dat een octrooiconclusie als een wassenneus alle kanten op gedraaid kan worden echter niet te bezweren

De vrijheid om over data en informatie te beschikken

‘Information wants to be free’, luidt de cyberlibertarische strijdkreet,1 die vooropstelt dat data en informatie in beginsel vrij en gratis toegankelijk behoren te zijn. Daar staat tegenover dat vrije beschikbaarheid van data en informatie – eufemistisch gezegd – ‘op gespannen voet staat met’ de bescherming van persoonsgegevens, bedrijfs- en staatsgeheimen en intellectuele eigendomsrechten. Los van de vraag of de inhoud van data – ‘datacontent’ – vrij is of dient te zijn, rijst ook de vraag in hoeverre de vastlegging (c.q. codificatie) van data in een digitaal bestand door het recht beschermd kan of dient te worden. Wanneer ik eigenaar kan zijn van een databestand, zoals ik ook eigenaar kan zijn van een boek, geeft dat ook de mogelijkheid de toegang tot de inhoud van dat databestand te controleren. In een tijd waarin data en informatie vooral in digitale vorm en online beschikbaar zijn, neemt het belang van de vraag of en in hoeverre de toegang tot data en informatie gecontroleerd kan en mag worden alleen maar toe.

Maandblad voor Vermogensrecht 2020, p. 308-313

IE-rechten als zekerheid – een onzeker bezit

IE-rechten als zekerheid – een onzeker bezit, Annotatie bij Vzgr. Rotterdam, 19 november 2019, Wafloma v Curator, BIE 2020, p. 168-170

De beschikking van de Rotterdamse voorzieningenrechter van 19 november 2019 laat zien dat de executie van pandrechten op een internationale IE-portefeuille gemakkelijker gezegd dan gedaan is. Welk recht is van toepassing en is het voor de werking van het pandrecht tegenover de curator noodzakelijk dat het pandrecht is ingeschreven in het betreffende IE-register? Vragen die in deze beschikking door de Rotterdamse voorzieningenrechter beantwoord worden, maar die antwoorden roepen gedeeltelijk ook weer vragen op. Alle reden dus om bij deze uitspraak stil te staan.

Annotatie bij Vzgr. Rotterdam, 19 november 2019, Wafloma v Curator,  BIE 2020, p. 168-170

Artificiële Intelligentie en octrooi – een oplossing voor een niet bestaand probleem?

De vraag of door machines gecreëerde vindingen door het octrooirecht beschermd kunnen of moeten worden, houdt internationaal de gemoederen bezig. Dat verbaast niet nu “AI” – “Artificial Intelligence” oftewel “Artificiële Intelligentie” – in korte tijd gangbaar is geworden als onderdeel van titels voor congressen, artikelen, boeken en de wetenschappelijk onvermijdbare aanvragen voor onderzoeksgelden. AI is dus ‘hip & happening’ en ook het veelal stoffige octrooirecht kan niet achterblijven en dient een antwoord te hebben op de vraag of een kunstmatige uitvinder ook een uitvinder is die aanspraak op octrooi kan maken. 

Noot AA 2020, p. 484-489

Noot bij Hoge Raad in Organik v Dow Chemical: het achterhalen van geheim bewijs van een geheime inbreuk op een bedrijfsgeheim

Juridisch gelijk behoren te hebben is één ding, maar om feitelijk gelijk te krijgen is bewijs nodig. Met name bij het procederen over bedrijfsgeheimen is dat bewijs vaak lastig boven tafel te krijgen. Een probleem bij het procederen over bedrijfsgeheimen is dat het bewijs van de gestelde inbreuk op andermans bedrijfsgeheim meestal verweven is met bedrijfsgeheime informatie van de beweerdelijke inbreukmaker, die op zijn beurt ook aanspraak kan maken op bescherming van zijn (beweerdelijk wel) rechtmatig verworven bedrijfsgeheimen. Beide partijen hebben er dus belang bij om bepaalde voor de procedure essentiële informatie ‘onder de pet’ te kunnen houden, maar als niet alle feiten voor beide partijen – en de rechter – kenbaar zijn, kan het recht op een eerlijk proces van artikel 6 EVRM in het gedrang komen.

Noot in Ars Aequi, september 2019, p. 687 - 693

De Hoge Raad schijnt zijn licht op de positie van de licentie bij faillissement

De arresten Credit Suisse/Jongepier q.q. en Curatoren/Verhuurder van de Hoge Raad van 2018 leren dat licentienemers stevig in het zadel zitten bij een faillissement van licentiegevers. Dat is goed nieuws voor de vele ondernemingen die voor hun voortbestaan van licenties afhankelijk zijn. Het slechte nieuws is dat curatoren nu aansprakelijkheidsclaims vrezen als zij gelicentieerde rechten verkopen, maar die vrees lijkt maar gedeeltelijk op zijn plaats.

Artikel in Ars Aequi, mei 2019, p. 361-370

Daiichi: the Court of Justice of the EU as the highest European IP court

The Daiichi judgment of the Court of Justice in 2013 has so far had the status of a 'wallflower' in intellectual property circles ('IP'), and did not receive the attention it deserves. This is strange for several reasons, if only because the Japanese word "daiichi" stands for "number one" and is therefore directly a flag that covers the content of the judgment: the Court of Justice becomes the highest court for almost the entire domain of intellectual property law ("IP") within the European Union.

A license to sue

Noot bij HvJEU 4 februari 2016, (C-163/15) (Hassan v Breiding) en HvJEU, 22 juni 2016, (C-419/15)(Thomas Philipps v Grune Welle) AA 2016, p. 758-765.

De vraag wat de vermogensrechtelijke status van een licentie is, speelde ook – zij het verhuld – in de hier te bespreken arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie (“HvJEU”) naar aanleiding van prejudiciële vragen van het Oberlandesgericht Düsseldorf in twee separate procedures over licenties onder zogeheten Gemeenschapsmodellen en Gemeenschapsmerken.