Grensoverschrijdend procederen in IE-zaken: back to the future?

44395.jpg

De ‘uitvinding’ van het grensoverschrijdend verbod door de Nederlandse rechter aan het begin van de jaren negentig resulteerde destijds in een ware stortvloed aan spraakmakende internationale
octrooizaken, die zich bij de Nederlandse octrooirechter aandienden. Met de introductie in 1998 van de ‘spin-in-het-web’-leer, schroefde het Hof Den Haag de mogelijkheden voor grensoverschrijdende verboden echter fors terug. Het Europese Hof van Justitie kwam vervolgens op 13 juli 2006 met arresten in de zaken Roche v Primus en Gat v LuK,waarmee in de praktijk het doek voor grensoverschrijdende octrooiprocedures feitelijk gevallen leek te zijn.

Een oude operawijsheid luidt echter: ‘it ain’t over ‘till the fat lady sings.’ Dat geldt ook voor grensoverschrijdende jurisdictieperikelen. Recente arresten van het Hof van Justitie in een reeks van zaken, zoals Freeport, eDate, Painer, Wintersteiger, en Solvay v Honeywell, lijken de deur voor ‘cross-border injunctions’ weer open te zetten. Alle reden om aan de hand van de recentere jurisprudentie de mogelijkheden tot grensoverschrijdend optreden in kaart te brengen. De recente wereldwijde schermutselingen tussen Apple en Samsung over de iPhones, de iPads en de Galaxy’s illustreren het praktisch belang van een duidelijk inzicht in de mogelijkheden en onmogelijkheden op dit terrein.                                                                   

[...]

De status quo
Het ‘slagveld’ overziend, kan geconcludeerd worden dat de recente reeks van arresten van het Hof van Justitie, van na Roche v Primus en GAT v LuK uit 2006, leert dat de mogelijkheden tot het treffen van grensoverschrijdende maatregelen bij nader inzien aanzienlijk ruimer zijn dan destijds verwacht leek te mogen worden. Het grensoverschrijdend verbod is dus niet ‘ter ziele’, maar lijkt aan een tweede leven te beginnen. Daarbij lijkt vooral ook sprake van ‘voortschrijdend inzicht’ van het Hof van Justitie, waardoor met name in de lijn der verwachtingen ligt dat het Hof mogelijk expliciet terug zal komen op het oordeel in de Roche-zaak.

Ondertussen is ook de conclusie op zijn plaats dat het landschap nog steeds niet duidelijk in kaart is gebracht. Zo heeft het Hof tot nu toe weinig tot geen invulling gegeven aan het begrip ‘onverenigbare beslissingen’ en andere subcriteria, die in de jurisprudentie gehanteerd worden. Zoals De Boer in zijn noot in de Nederlandse Jurisprudentie onder het Solvay-arrest aangaf (NJ 2013, 67) is er nog voldoende stof over voor een lange reeks van prejudiciële beslissingen. Dat is slecht nieuws voor de rechtspraktijk. Het goede nieuws is dat er dus ook nog voldoende stof voor (diepgravend analyserende en/of voorspellende) scripties over is. Kortom, ‘elk nadeel heb z’n voordeel’ om met Cruijff te spreken.

Het artikel