Rijnconsult-vonnis rechtbank Arnhem: Internationaal auteursrecht of bundel nationale rechten?

47398.jpg

De rechtbank Arnhem wordt in zijn Rijnconsult-vonnis van 8 augustus 2007 geconfronteerd met de vraag welke partij in welke landen nu rechthebbende is op de auteursrechten. Na vooropgesteld te hebben dat dit niet geheel duidelijk is geworden, overweegt de rechtbank: Het auteursrecht zal worden beheerst door het recht van North Carolina of de Verenigde Staten. Of het naar dat recht mogelijk is een auteursrecht te splitsen in een recht voor de Verenigde Staten en een recht voor Europa is de rechtbank niet bekend. Hiermee miskent de rechtbank dat er internationaal bezien geen sprake is van één auteursrecht maar van een bundel nationale auteursrechten die door nationaal recht – de lex protectionis – beheerst worden (zie; Van Engelen, IE&IPR, 2007, nr. 12) Daarmee is dat "virtuele’ internationale auteursrecht c.q. die bundel nationale auteursrechten dus ook zeer wel per land aan verschillende rechthebbenden over te dragen en dat is in ieder geval geen zaak die door het recht van North Carolina of de Verenigde Staten beheerst wordt. Voor Nederland is dat in beginsel gewoon een vraag van Nederlands recht, waarbij wellicht nog sprake is van rechtstreekse werking van verdragsbepalingen uit bijvoorbeeld de Berner Conventie of TRIPs.

De rechtbank gaat vervolgens nog in op de vraag of dat ‘virtuele’ internationale auteursrecht c.q. deze bundel van nationale rechten is overgedragen. Op die overdracht is in beginsel ook datzelfde nationale auteursrecht van toepassing, maar daar laat zich wel denken dat partijen zowel ter zake van de goederenrechtelijke als de verbintenisrechtelijke aspecten van die overdracht een rechtskeuze kunnen maken en daarmee die transactie door één rechtsstelsel kunnen laten beheersen in plaats van door de relevante bundel van nationale rechtsstelsels. Een dergelijke keuzemogelijkheid komt de beperking van de transactiekosten en de rechtszekerheid voor rechtsopvolgers en derden in beginsel ten goede. Dat die rechtskeuze ook voor het goederenrechtelijke deel van de overdracht naar Nederlands internationaal privaatrecht mogelijk is, is zeer goed verdedigbaar, maar op zich niet per se een uitgemaakte zaak (Van Engelen, IE&IPR, 2007, nr. 339 e.v.). Nu de overwegingen van de rechtbank op dit punt niet direct helder geformuleerd zijn, lijkt dit vonnis niet op dit punt niet een duidelijk precedent te scheppen. Daarvoor kwalificeert het arrest van het Hof Den Haag in Technip (IEPT20070920) beter.